Uit publicaties en studies
Al in 1815 lezen we over de eerste ouderbijeenkomsten in de Verenigde Staten waarin er met ouders wordt gesproken over de invloed van ouders op de ontwikkeling van hun kind, want er was bezorgdheid over de ontwikkeling van kinderen.
Door ouders meer te betrekken bij de ontwikkeling van hun kind zouden ook migrantenkinderen en kinderen uit lagere sociale milieus meer dezelfde kansen krijgen als leerlingen uit welgestelde gezinnen, omdat ook deze ouders leerden hun kind te begeleiden in hun schoolontwikkeling (Berger, 1991).
Meer dan onderwijs
Waar de samenwerking met ouders in Nederland eerst vooral de aandacht op de scholen begon te krijgen, laten verschillende publicaties zien dat aandacht voor ouderbetrokkenheid zich in de laatste tien jaar uitbreidde naar een landelijk, breed thema, juist ook in de kinderopvang. Denk hierbij aan publicaties van De Onderwijsraad (2010), het Ministerie van Onderwijs (2012), het Nederlands Jeugd Instituut (Prins, Wienke, & Van Rooijen, 2013) en zogenaamde factsheets over ouderbetrokkenheid van het Expertisecentrum Ontwikkeling, Opvang en Onderwijs voor 0-12 jarigen (2011) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (Herweijer & Vogels, 2013).
Politiek
Ook in de politiek kreeg samenwerken met ouders steeds meer aandacht. In 2011 zond de voormalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Van Bijsterveldt een brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal: “Van scholen en leraren vraagt het betrekken van ouders bij het leerproces dezelfde professionaliteit, zorg en aandacht als die ze besteden aan het onderwijs.” En in het Regeerakkoord van 2017 met als titel ‘Vertrouwen in de Toekomst’ benoemt de regering het belang van samenwerken met ouders als volgt: “Scholen, kinderen en jongeren floreren bij ouderbetrokkenheid. Daarom willen we de samenwerking tussen school en ouders versterken.” (Vertrouwen in de Toekomst, 2017).
Effecten
Er zijn in de afgelopen decennia veel studies gedaan naar ouderbetrokkenheid. Zowel ten aanzien van cognitieve als niet-cognitieve aspecten zoals motivatie en welbevinden zijn positieve effecten gemeten (Bakker et al, 2013). Dit geldt ook voor kinderen in de voorschoolse opvang, waarbij wordt benadrukt dat wat ouders doen belangrijker is dan wie ouders zijn (bijvoorbeeld hun baan of inkomen). Positieve invloed is in de kinderopvang gevonden ten aanzien van de intellectuele en sociale ontwikkeling van het jonge kind. Kinderen doen het beter wanneer ouders en pedagogische medewerkers informatie over het kind met elkaar delen, en wanneer ouders betrokken worden in de beslissingen over het programma dat hun kind volgt. Het stelt ouders in staat betere activiteiten met hun kind thuis te doen (Sylva, Melhuish, Sammons, Siraj-Blatchford & Taggart, 2004).
Ouderparticipatie
Het is niet zo duidelijk wat het effect is van meehelpen door ouders of het bezoeken van bijeenkomsten door ouders, ook wel ‘ouderparticipatie’ genoemd (Bakker et al, 2013; Boonk, Gijselaers, Ritzen & Brand-Gruwel, 2018). Van der Heul laat zien dat ouders die thuis betrokken zijn bij de (school)ontwikkeling van hun kind vaak ook meer helpen op school (Van der Heul, 2020). Dat wil niet zeggen dat ‘ouderparticipatie’ niet belangrijk is. Want zonder ouders kunnen bepaalde activiteiten niet plaatsvinden, bijvoorbeeld ouders die zorgen voor vervoer bij een uitstapje. Of ouders die hand- en spandiensten verrichten bij allerlei activiteiten of een feest helpen organiseren. Verder is het belangrijk dat ouders (kritisch) meedenken, bijvoorbeeld in een ouderraad of medezeggenschapsraad. En wanneer ouders regelmatig in het kindcentrum komen, ontstaat er een gemeenschap waarin ouders en medewerkers elkaar, maar ook ouders elkaar kennen, waardoor kinderen zich meer thuis voelen omdat hun leefwerelden meer op elkaar zijn afgestemd (Oostdam & Hooge, 2012; Oostdam & De Vries, 2014). Ook andere onderzoeken tonen aan dat de relatie tussen ouders belangrijk is. Als er sprake is van een sociaal netwerk waar ouders deel van uitmaken blijken zij actiever betrokken bij de ontwikkeling van hun kind (Sheldon, 2002; Curry & Adams, 2014; Curry & Holter, 2019).
Niet vanzelf
Al is duidelijk dat de samenwerking met ouders belangrijk is, toch is het niet altijd even gemakkelijk. Leerkrachten trekken bijvoorbeeld soms de conclusie dat ouders die niet op school komen ook thuis niet betrokken zouden zijn (Kassenberg, Petri & Doornenbal, 2016). En in een andere studie worden de moeilijkheden zichtbaar met hoogopgeleide ouders of ouders met andere etnische achtergronden, vooral bij startende leerkrachten in een stedelijke context (Gaikhorst, Beishuizen, Korstjens, & Volman, 2014).
Ouderperspectief
Gravesteijn (2015) maakt onderscheid tussen een ‘schoolgerichte’ en een ‘kindgerichte’ kijk en vraagt daarnaast aandacht voor de ‘oudergerichte kijk’. Wat hebben ouders nodig om hun kinderen op de goede manier te stimuleren? Daarnaast stelt zij de vraag of het perspectief van ouders (voldoende) wordt meegenomen in onderzoek en de beroepspraktijk. Ongeacht de omstandigheden zijn ouders altijd een belangrijke bron van informatie over hun kind. Gravesteijn (2015) zegt hierover dat ouders nog onvoldoende worden (h)erkend in hun deskundigheid en dat hiervoor een proces van co-creatieperspectief tussen ouders, professionals en wetenschappers nodig is.
Tien succesfactoren Lusse
Lusse (2013) onderscheidt in haar onderzoek tien succesfactoren die tot betere samenwerking met ouders leiden. Hoewel ze haar onderzoek verrichte in het ‘grootstedelijke’ vmbo lijken haar succesfactoren zeker ook toepasbaar in kindcentra:
“Kinderen doen het beter wanneer informatie over het kind wordt gedeeld”